“Niets bijzonders”, had ik de vriend uit A. geantwoord toen hij naar mijn plannen voor het lange kerstweekend vroeg. “Gewoon, wat eten, familiedingen en zo.” In gedachten telde ik de vrije dagen: de zaterdag, de zondag, en dàn moesten beide feestdagen nog aanbreken. Wat een vooruitzicht – hoera!
Toch verstreek de tijd sneller dan gedacht en een paar dagen na de feestelijkheden zat ik alweer aan mijn schrijftafel. Voor mij lag een boterham met kaas en een verfrommelde krant waarvan ik minstens de helft had gelezen (oké, een kwart dan) en begon – een uur later dan gepland – aan het opstellen van het lijstje met bezigheden voor die dag.
Nadat ik drie regels had geschreven, tweemaal mijn hoektanden in het blauwplastic van mijn pen had gezet en het gesuis van een overvliegend toestel de gedachten onderbraken (volgens mij een 717), verloor ik de aandacht en verplaatste deze, door het trillen van mijn telefoon, naar een binnenkomend bericht.
“Hoe was kerst dan”, las ik op het scherm. De afzender was de vriend uit A.. Even overwoog ik een bondig antwoord terug te sturen, maar werd in het denken wederom door een 717 gestoord (zeker de eerste gipsvlucht) waarop ik naar de boekenkast liep en drie blanco a4’tjes van de onderste plank nam.
Ik legde ze op het tafelblad en schreef op het eerste ‘eten.’ Daaronder volgde een opsomming: croissants, pistolets, kaasbroodjes, carpaccio, courgettesoep, pastinaaksoep, aardappelkroketten, witlofsalade, puree, sperziebonen, gegrilde groente, lasagne, pastasalade, empanadas, het hele gourmetcircus met vetspetters, verbande vingers en minibakjes waarin veel te weinig past – ijstaart, brownies en spijsbrood toe.
Daarnaast tekende ik een nieuwe kolom en vulde het met andere woorden: koffie, thee, sinaasappelsap, cola, ijsthee, champagne, wijn (rood en wit), bessen-appelsap, trappistenbier en pils. Ik schreef daaronder ‘hoofdpijn’, maar kraste de letters snel weer door. Dat was bijzonder, zei ik bij mijzelf, want het was die ene avond nogal laat geworden.
Vervolgens nam ik het tweede blad, legde het op het vel met de kolommen, en pende verschillende trefwoorden neer, geordend naar de chronologie van de afgelopen kerstavonden. Dit alles deed ik op zo’n manier dat de woorden bij een toekomstige herlezing – patsboem – in levendige herinneringen zouden transformeren, alsof het gebeurde gisteren was.
Zo schreef ik de woorden ‘studievrienden’, ‘diner’, ‘drank’ en ‘foute muziek’, waarop ik hartelijk begon te lachen. Daarna schreef ik ‘drie boeken gelezen’. Het waren weliswaar dunnetjes, dacht ik bij mijzelf, maar het waren er wel drie, en dat telt.
Vervolgens ging het vlug. Zo zag ik mijzelf ineens weer voor de televisie zitten – op het scherm verscheen het silhouet van onze koning. Hij stond in zijn woonkamer, op een bijtafel sierden rode bloemen en aan de muur hing een schilderij waarop niets te zien was. Na een knullige camerawisseling moest ik willekeurig aan het achtuurjournaal denken en daarna onwillekeurig aan hoe het zou zijn als de koning datzelfde journaal zou presenteren.
Ik moest lachen en de koninklijke kerstwens kwam niet binnen.
Daarna wandelde ik met mijn ouders door het dorp. De wind blies, onderweg zagen we achter beslagen ruiten familie’s aan versierde tafels, sommige al aan de soep. We liepen langs een woonhuis, dat vroeger een café was. Ineens zagen we vervaagde letters op de gevel staan (zaal-cafe ‘belle-vue’). Verrek, dacht ik, al mijn halve leven fiets ik hier voorbij, maar nu zie ik het pas.
Aangekomen bij mijn grootouders dronken we trappistenbier. Mijn opa begon over die zomer dat hij in het dorp op het terras zat en een pater uit een nabijgelegen klooster hem kwam vergezellen. Als goed burger bood hij hem iets te drinken aan. “Rode wijn,” had de pater gezegd. “Dat is grappig,” zei mijn opa terug. “Jullie drinken wijn en wij water.” “Nee,” antwoordde de pater. “Wij drinken geen wijwater.”
We moesten lachen en staarden naar het bier.
Ik brak het derde blanco a4’tje aan.
We aten met het gezin. Na het afruimen gingen we kaarten, we deden duizenden, een soort jokeren, maar dan wie het eerst duizend punten heeft verzameld. Mijn moeder draaide aan de radio, de top 2000 stond op.
’s Avonds lag ik in mijn bed. Een goddelijk matras was het, want ik dommelde gelijk in, moeiteloos. Niet veel later stond ik in een kleine bedompte ruimte, enkel een trapgat en smalle treden waren zichtbaar. Aan mijn voeten spinde een kat die vroeg of ik naar beneden wilde gaan. Omdat ik nooit eerder een pratend dier had gezien, deed ik het gevraagde.
Ik volgde de treden en kwam in een nog kleinere ruimte terecht. Er was een soort ingebouwde picknicktafel en een rond raampje, waardoor het geluid van krijsende meeuwen binnenkwam. Aan het uiteinde zat een schim die deed denken aan een docent van vroeger.
Waarom mijn naam niet vaker in de krant stond, vroeg de schim. Ik probeerde een antwoord te formuleren, maar mijn woorden werden overstemd door gesuis – een lawaai dat steeds sterker en naderbij leek te komen.
Juist op dat moment vloog een 717 met volle snelheid over het appartement. Mijn hoofd knalde bijna op de schrijftafel, omdat de arm, die mijn gezicht ondersteunde, van het tafelblad gleed – ik ontwaakte uit de dagdroom.
Even keek ik verbaasd rond, daarna bestudeerde ik alweer de buitenlucht. Was de hemel nu iets donkerder gekleurd dan eerder vandaag, dacht ik bij mijzelf. Ik liep naar het raam, keek naar boven, daarna naar beneden en zag hoe de bakker onder ons appartement zijn promotiebord naar binnen haalde. Ik schrok, draaide het gezicht naar de klok en zag dat het half vier was. De middag was al bijna om.
Daarop verscheurde ik de drie beschreven a4’tjes en greep mijn telefoon. “Gewoon, wat eten, familiedingen en zo,” schreef ik de vriend uit A., waarbij ik mezelf niet afremde bij het maken van spelfouten. “Niets bijzonders.”
Leave a Reply